Arbeidseconoom Joop Schippers van de Universiteit Utrecht doet in het kader van het NSvP/NIAS fellowship vijf maanden lang onderzoek naar de arbeidsmarkt van nu en morgen, met name gericht op jongeren en een leven lang leren. De aanleiding? Huidige jongeren hebben het minder makkelijk dan de generatie van hun ouders en grootouders. Hoe komt dat en wat doen we eraan? Wij spreken Joop tijdens een kop koffie op Utrecht Centraal Station en hij praatte ons bij over trends en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Een verslag van de onderzoeksresultaten toe nu toe.
Je stelt dat jongeren het minder makkelijk hebben dan de generatie van hun ouders en grootouders. Waarom?
Onzekerheid is de grootste factor. Weliswaar groeien veel jongeren in ongekende welvaart op. Maar er is twijfel of zij die kunnen vasthouden en dat leidt tot onzekerheid. Niet alleen met betrekking tot het vinden van een plekje op de arbeidsmarkt, maar ook over het krijgen van een van een vaste positie in de samenleving an sich. Relatievorming, een plaats bemachtigen op de woningmarkt, je verhouden tot grote kwesties als duurzaamheid, je rol op de sociale media, een beeld van jezelf naar buiten brengen... Het was altijd al moeilijk om groot te worden, maar het lijkt wel of het steeds ingewikkelder wordt.
Geldt dit voor alle jongeren?
Nee, met name voor de groep die niet tot de bovenlaag van de samenleving behoort. Academici, en kinderen van hoogopgeleide ouders, die komen er over het algemeen wel, want die hebben de goede netwerken. Maar verder zie je dat het uiteenloopt. Vroeger - dan praten we over meer dan 50 jaar geleden - was de samenleving verkaveld via verticale lijnen. Zo ontstonden zogeheten ‘zuilen’; je zou ook kunnen spreken van kolommen. De katholieken, de protesten, de socialisten en tot op zekere hoogte de liberalen hadden hun eigen kolom in de samenleving die zowel het gezinsleven, het onderwijs, maar ook het werk omvatte. In deze zuilen ontmoette je vooral mensen van je eigen richting en opvattingen. Dat zou je kunnen zien als een beperking. Maar via deze verticale kolommen kwamen wél mensen uit verschillende lagen van de samenleving met elkaar in contact. Tegenwoordig lopen de scheidslijnen in de samenleving echter niet meer verticaal, maar meer horizontaal. De samenleving is vooral geordend op basis van opleidingsniveau. Groepen met een andere sociaaleconomische achtergrond komen steeds meer van elkaar af te staan. Opleidingshomogamie wordt groter: hoog- en lager opgeleiden gaan minder vaak relaties met elkaar aan. Bovendien gaan verschillende lijnen in de samenleving zich ook samenvoegen: om mee te komen in deze maatschappij is het niet alleen een kwestie van de juiste opleiding, maar draait het ook om toegang tot financieel kapitaal, sociaal/cultureel kapitaal en je netwerk. Het is dus niet meer één laag waar je doorheen moet, maar een meervoudige laag.
De samenleving is tegenwoordig vooral geordend op basis van opleidingsniveau. Groepen met een andere sociaaleconomische achtergrond komen steeds meer van elkaar af te staan.
Hoe zie je dit terug in de maatschappij?
In het onderwijssysteem zie je bijvoorbeeld dat kinderen met twee hoogopgeleide ouders makkelijker toegang hebben tot bijles, sportclubs, culturele evenementen, muziekles, examentraining, buitenland-ervaring en wat al niet meer. Deze kinderen krijgen een vliegende start. Aan de andere kant van het spectrum zijn er kinderen met laagopgeleide ouders van wie de ouders zelf al moeite hebben om mee te komen in de maatschappij. Als mensen al volledig in beslag genomen worden door de stress om maandelijks rond te komen, is er weinig tijd en energie over om op internet te gaan surfen om uit te zoeken wat de beste school is. In uiterste gevallen is er sprake van ouders die laaggeletterd zijn en te maken hebben met zware sociaal maatschappelijke problematiek. Kinderen uit die gezinnen beginnen met een forse achterstand en deze achterstand wordt gedurende de levensloop alleen maar groter. Waar voor kinderen met rijke ouders later in het leven de vruchten van een afbetaalde koopwoning of financiële steun van hun ouders wacht, is er voor kinderen met minder bedeelde ouders vaak niets. Deze ongelijkheid is veel groter dan een halve eeuw geleden, dat zien we bijvoorbeeld aan de cijfers die het Sociaal en Cultureel Planbureau regelmatig verzamelt.
De ongelijkheid tussen kinderen met een vliegende start en kinderen uit gezinnen met meer maatschappelijke achterstand, wordt gedurende de levensloop alleen maar groter.
Ervaren jongeren deze problemen zelf ook zo?
In de verschillende gesprekken die ik gevoerd heb (o.a. met masterstudenten aan de vooravond van hun transitie naar de arbeidsmarkt, met jonge journalisten, met werkgevers die jongeren in dienst hebben) wordt duidelijk dat de perceptie van onzekerheid onder jongeren heel groot is. Dat niet-weten, de onzekerheid, is iets wat op alle niveaus op de arbeidsmarkt een grote rol speelt. Niemand kan de toekomst voorspellen en het is dus lastig om goede keuzes over je toekomst te maken. Daar komt nog bij dat er volop mogelijkheden zijn: tegenwoordig kun je zoveel verschillende dingen studeren en doen, de keuze is eindeloos. Hierbij is er met name voor hoger-opgeleide jongeren de perceptie dat er heel veel moet in het leven - al van jongs af ligt het verwachtingspatroon hoog en staat hun agenda bomvol. Dit zorgt voor stress, want waar besteed je je tijd aan? Je bent maar één keer jong… De gedachte is dat als je iets verkeerds kiest, je dus kostbare tijd verspilt. Dus ook bij de groep die alle kansen heeft ligt een enorme prestatiedruk - juist omdat alle mogelijkheden er zijn. Als je niet excelleert heb je het aan jezelf te wijten.
Dit lijken eerder luxeproblemen?
Klopt, maar ze leveren wel stress op en er zijn nog andere problemen. Neem de verschuiving van vast- naar flexwerken. Veel jongeren hebben flexibele banen, tijdelijke contracten of werken als ZZP’er. Deze onzekerheid op werkgebied werkt door in andere gebieden: het bemoeilijkt bijvoorbeeld het kopen van een huis waardoor je aangewezen blijft op de krappe, dure huursector. Daarnaast is er de onzekerheid over de toekomst van de arbeidsmarkt: bestaat werk zoals het er nu is nog wel over 10, 20 of 30 jaar? Ik sprak met een groep jonge journalisten en ook bij hen heerst onzekerheid of en hoe lang hun werk nog zal blijven bestaan. De halfwaardetijd van kennis neemt snel af door digitalisering en een veranderende wereld. Het wordt steeds belangrijker om te blijven leren en opleidingen te volgen. Maar de paradox is dat met name jongeren in flexcontracten regelmatig buiten het scholingsbeleid van organisaties vallen en dus geen toegang hebben tot de budgetten voor opleiding en ontwikkeling. Dit terwijl juist zij weinig baanzekerheid hebben en baat hebben bij een leven lang leren en ontwikkelen. Opleidingen zijn vaak duur - dat zelf betalen als zelfstandige is vaak onmogelijk. Het aanbod is bovendien onoverzichtelijk en niet toegesneden op de vraag.
De paradox is dat met name jongeren in flexcontracten vaak geen toegang hebben tot de budgetten voor opleiding en ontwikkeling. Dit terwijl juist zij weinig baanzekerheid hebben en baat hebben bij een leven lang leren en ontwikkelen.
Wat staat er op het spel?
De toekomst van de jongeren en de kwaliteit van de beroepsbevolking. Het is een feit dat de bevolking krimpt en dat er straks een grote generatie is die veel zorg behoeft. De jongeren van nu moeten de AOW en de stijgende zorgkosten van de oudere generatie op kunnen brengen en het zelf ook financieel zien te rooien. We hebben grote ambities, bijvoorbeeld om economisch aan de top te blijven, om het land leefbaar te houden en de klimaatdoelstellingen te realiseren, om ouderen voldoende zorg te bieden en moeten dat met steeds minder mensen waar zien te maken. Dus daar is zeker een urgentie voor productiviteitsstijging. Niet primair om onze loonkosten per eenheid product te verlagen ten opzichte van het buitenland. Dat is iets wat werkgevers regelmatig bepleiten, maar dat argument is voor de Nederlandse economie nergens op gefundeerd: onze concurrentiepositie is heel stevig. Maar productiviteitsgroei is dus wel van belang om te zorgen dat de jongeren van nu straks op een redelijke manier het land draaiende kunnen houden zonder over de kop te gaan.
Waar hoop je op?
Eigenlijk hoop ik op een her-appreciatie van de rol van de collectiviteit. En ik weet dat ik daar niet alleen in ben. Onlangs las ik het boek Veenbrand van Kim Putters, de directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau en in die rol een van de belangrijkste adviseurs van het kabinet: een boek over grote kwesties die al een tijdje onder de oppervlakte van Nederland smeulen maar elke keer toch niet echt worden aangepakt. Ook daaruit wordt duidelijk: er zijn zaken die niet vanzelf gaan en die je niet aan het individu kunt overlaten. De afgelopen 25 jaar is de verantwoordelijkheid steeds meer bij het individu gelegd en komen te liggen, maar we komen er nu langzamerhand achter - ook al handelen we daar nog niet zo sterk naar - dat er mensen zijn die bepaalde verantwoordelijkheden maar heel moeilijk kunnen dragen, omdat ze niet over de juiste tools beschikken of zich een tijdje niet zelfstandig kunnen redden omdat ze getroffen zijn door tegenspoed die ons allemaal kan treffen.
Hoe zou dit eruit kunnen zien? Hoe zou die her-appreciatie vorm kunnen krijgen?
Er zijn ontzettend veel structuren te bedenken die dit kunnen realiseren, maar de rol van werkgevers is niet te onderschatten in deze her-appreciatie. De overheid kan regels maken, maar deze moeten vrijwel steeds in de context van in organisaties worden toegepast. Er kan niet op elke werkplek een controleur staan, dus naleving is altijd een probleem. Als dat niet tussen de oren zit en geïnternaliseerd in normen en waarden van werkgevers, dan is het verdraaid lastig om iets in beweging te krijgen.
De mate waarin werkgevers zich vroeger verantwoordelijk voelden voor de mensen die bij hen werken: dat zijn we eigenlijk helemaal kwijt.
Er is net een biografie verschenen over Jacques van Marken, de man die aan de basis stond van een groot industrieel complex, nu grotendeels opgegaan in DSM. Hij bouwde een heel dorp bij de fabriek waar hij zijn arbeiders huisvestte in voor die tijd moderne en gezonde woningen (met een tuintje). Tegelijkertijd zorgde hij voor scholing, recreatie, gezondheidszorg en tal van andere zaken. Philips deed dat natuurlijk ook en dat ging best ver, tot aan een eigen harmonie en voetbalclub aan toe. Die mate waarin werkgevers zich verantwoordelijk voelden voor de mensen die bij hen werken: dat zijn we eigenlijk helemaal kwijt. Helemaal terug naar die tijd is overigens ook niet wenselijk, want het voelde voor veel mensen ook verstikkend en we vinden keuzevrijheid belangrijk: maar we zijn te ver doorgeslagen naar het andere uiterste; weer een beetje bekommernis voor de mensen die voor je werken zou niet verkeerd zijn. En ja, misschien moet dat op een andere manier georganiseerd worden, omdat mensen niet meer zo lang bij eenzelfde organisatie in dienst blijven.
Waarop ligt de focus in de laatste maanden van het onderzoek?
De laatste periode van mijn fellowship richt zich op de mogelijke oplossingen. Daarbij wil ik oplossingsrichtingen structureren in een overzichtelijk kader en aangeven wat voor welke groep passend is. Wat kan een basisbaan betekenen, hoe krijgen meer mensen met een MBO-opleiding toegang tot Leven Lang Leren, wat is de betekenis van sociaal ondernemerschap, hoe kan je techniek inzetten om mensen met een beperking te ondersteunen? En welke rol kunnen overheid, Onderwijs & Ontwikkelings-fondsen, bedrijven, gemeenten en beroepsverenigingen hierin spelen? In mijn onderzoek probeer ik belangrijke trends in kaart te brengen, theoretisch te duiden en ontwikkelingen in een ander perspectief te zetten. Met gezond verstand en empirie kom je een heel eind, maar door ervaringen in een theoretisch raamwerk te plaatsen kun je hopelijk voorspellen waarom dingen wel of niet zullen werken. De belangrijkste boodschap is: er moet nog veel gebeuren en zonder een gerichte, passende aanpak zal er niet snel iets spontaan veranderen. Dit vraagt om collectief handelen van meerdere partijen.
Prof.dr. Joop Schippers is als hoogleraar arbeidseconomie verbonden aan de Universiteit Utrecht. In februari 2019 is hij benoemd tot fellow bij het NIAS (Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences). Het fellowship wordt mede gefinancierd door de NSvP en heeft tot doel bij te dragen aan vernieuwende inzichten en kennisopbrengst op het terrein van mens en werk. De titel van Schippers' onderzoek: The future of work: sustainable careers, lifelong learning and basic jobs.