Het is een paradoxale situatie op de arbeidsmarkt. In veel sectoren melden werkgevers enorme tekorten aan personeel. En die situatie leidt ook tot maatschappelijke ontwrichting: scholen en kinderopvang die niet altijd meer de hele week open kunnen, langere wachtlijsten in de zorg, ook nu het Covid-virus zich wat meer gedeisd houdt, minder treinen en trams en een energie- en klimaattransitie en woningbouw die onvoldoende tempo houden. De arbeidsmarktmarkt is de achilleshiel van de grote maatschappelijke opgaven die het nieuwe kabinet heeft gedefinieerd.
Tegelijkertijd is er echter nóg een tekort te signaleren, dat te typeren is als het inclusie-tekort. Ondanks de recordkrapte op de arbeidsmarkt, die structureel van aard is, zijn er naar schatting nog steeds zo’n 1,4 miljoen mensen die ook aan de slag zouden willen in betaald werk, maar daar nog steeds niet in slagen. Het CBS heeft het over het ‘onbenut arbeidspotentieel (een deel van die groep), maar ik spreek liever van het ongekend talent, dat zich graag zou inzetten en ontwikkelen op de arbeidsmarkt.
Nederland doet het matig tot slecht waar het gaat om de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidshandicap en afstand tot de arbeidsmarkt. Het verschil tussen de gemiddelde arbeidsparticipatie (die hoog is, in aantallen mensen) en die van de genoemde groep is nergens in Europa zo groot als hier. In een land als Duitsland werken significant meer mensen met enige chronische gezondheidsproblematiek dan bij ons.
Als er niet in mensen wordt geïnvesteerd, als zij zich niet kunnen ‘updaten’ en ‘upgraden’, maken zij weinig kans op duurzaam werk.
De drie wetten die na de Tweede Wereldoorlog zijn uitgevaardigd om meer mensen te helpen participeren in werk, zijn stuk voor stuk tekort geschoten. Dat geldt ook voor de huidige Participatiewet, die niet heeft gezorgd voor meer uitstroom uit de bijstand en meer mensen uit de doelgroep aan de slag bij werkgevers. Maar wel voor meer werkonzekerheid voor mensen die niet langer terecht konden in de sociale werkvoorziening, waar de instroom door de wet werd stopgezet.
We komen er intussen achter dat de theorie achter het Nederlandse sociale zekerheidsbeleid tekort door de bocht is. Die luidt als volgt. Mensen die in de uitkering komen, moeten zo snel mogelijk terug naar de arbeidsmarkt, anders devalueert hun menselijk kapitaal. Ze moeten zich daarom, op straffe van sancties, beschikbaar houden voor werk. Voor opleiding of scholing is daarom geen plaats.
Zo waren we in Nederland goedkoop uit. We investeerden veel minder in scholing en opleiding van werkzoekenden dan de ons omringende landen. Maar we zien nu ook in dat deze beleidstheorie niet past bij de praktijk van de dynamische arbeidsmarkt. Als er niet in mensen wordt geïnvesteerd, als zij zich niet kunnen ‘updaten’ en ‘upgraden’ maken zij weinig kans op duurzaam werk. Zeker niet in een land dat meer dan elders een grote flexibele schil kent.
Wél investeren dreigt een flink kostenplaatje op te leveren, maar dat is niet zo, bekeken vanuit een breed welvaartsperspectief. Mensen die werken zijn gelukkiger dan mensen die niet aan werk komen. Ze hebben meer sociale contacten. Ze zijn ook gezonder, wat resulteert in minder gezondheidskosten. Ook verzeilen ze minder in criminaliteit en kennen hun kinderen betere vooruitzichten. Werk is dus enorm waardevol, voor mensen zelf en voor de economie en samenleving.
Het is tijd voor creativiteit en innovatie, want het aanpakken van de twee tekorten is niet simpel een kwestie van 1 + 1 = 2
Er is nu dus een momentum. Historische krapte, een nieuw kabinet en nieuwe gemeenteraadsverkiezingen. Het is nu of nooit, voor een inclusieve arbeidsmarkt. De mensen zelf staan op, wethouders in gemeenten gooien het over een andere boeg en maken zelf beleid, omdat het rijk niet beweegt. We moeten nu stoppen met tekortschieten, maar doeltreffend gaan raken.
Het komt neer op creativiteit en innovatie, want het aanpakken van de twee tekorten is niet simpel een kwestie van 1 en 1 = 2. Daarvoor heeft de status quo te lang geduurd, ook gezien de diverse arbeidsmarktregels in Nederland, zoals de twee jaar loondoorbetaling bij ziekte, die onder Nederlandse werkgevers tot meer koudwatervrees hebben geleid dan bijvoorbeeld onder hun Engelse en Belgische collega’s.
Ton Wilthagen spreekt tijdens de Participatietop G40 over de kansen van arbeidsparticipatie van 'ongekende talenten'.
Die innovatie is nodig binnen werk. Zoals de NSvP al langer verkondigt, moeten we het werk ook aanpassen aan mensen, niet alleen andersom. Dat vergt een forse moderniseringsslag van arbeidsrelaties en -omstandigheden. Nieuwe technologie, gebaseerd op inclusie ‘by design’ kan mensen aan het werk houden die anders niet meer zouden mee kunnen. Job carving kent nog meer potentieel dan nu wordt gerealiseerd.
Even goed is er innovatie nodig naar werk. Zorg dat mensen die nu langs de kant staan lerende wijs naar werk kunnen gaan, op basis van leer/werktrajecten waarin werkgevers bij voorbaat participeren. We kunnen veel meer mensen in beeld brengen en onverwachte matches tot stand brengen als we één gemeenschappelijke skills taal introduceren, naar Belgisch voorbeeld. Solliciteren kan ook zonder c.v., zoals de succesvolle ‘open hiring’ experimenten leren. En laat de werkgever anders solliciteren bij werkzoekenden. Aan ideeën geen tekort, nu nog de politieke en collectieve wil om bij de woorden ook rake daden te voegen.
Ton Wilthagen is hoogleraar arbeidsmarkt, Tilburg University en voormalig NSvP-fellow bij NIAS-KNAW. Hij schreef in dat kader het whitepaper "De Arbeidsmarkttransitie", naar meer waarde en meer werk." In het paper zet hij de vier noodzakelijke systemische stappen uiteen, die nodig zijn voor een arbeidsmarkt waar meer mensen kunnen meedoen: (1) de brede waarde van werk en het meedoen aan werk moeten uitgangspunt worden, (2) de maatschappelijke baten van werk dienen beter inzichtelijk te worden gemaakt, (3) de arbeidsmarkt moet meerdere vaarwegen krijgen naar zinvol werk en (4) de menselijke maat en het (er)kennen van talent zijn cruciaal. Lees meer >>